Ik praat heel veel met mijn moeder, ga ik alles vertellen over wat ik heb gedaan, en wat ik moet doen en, ja, ze probeer wel te luisteren, maar soms zeg ze van: ‘Je praat te snel’ of ‘Je praat te veel, je moet beetje rustig doen’.
Mijn moeder of mijn vriend helpt me vaak. Als ik een brief krijg, dan leggen ze ook uit. Dat vind ik nog steeds moeilijk en heb ik altijd al moeilijk gevonden. Maar ik weet gewoon, ik moet het gewoon doen, want of het gaat fout of het gaat mis.
Het doet nog zoveel pijn dat ik er nog helemaal niet mee naar buiten durf. Want het is iedere dag nog pijnlijk.
Voor de trein op internet kijken met de tijden enzo, dat vind ik nog wel eens lastig en dan vraag ik meestal m’n moeder dan even of ze me kan helpen. Daarna lukt het wel, dan. Dan leer ik het wel.
Ik heb liever zo: ik wil het zelf proberen, ik wil het zelf doen. Ik wil ook laten zien dat ik het ook zelf kan. Maar dat wil niet altijd.
Een keer per week kreeg ik een uur les, speciaal voor dyslexie, en de rest van de week was ik gewoon op school. En op school kreeg ik ook nog extra hulp.
Mijn probleem met spreken is nooit helemaal serieus genomen: beetje verlegen zeiden ze. Er is heel veel onder verlegenheid geveegd. Met veiligheid zou dat wel goed komen. Maar het komt niet vanzelf goed.
Mijn vader was gewoon een beetje de tolk, want hij snapte mij dan precies, en hij heeft, ja, hij weet wel wat ik voel en hij kan dat dan op een of andere manier wel uit mijn woorden halen.